Eerst zijn ze heel klein,
staan als marionetten
bij je op de drempel.
Ze groeien
van nieuwe maan tot nieuwe maan,
met steeds andere maskers
dringen ze je droom binnen
en eisen
hun leeuwendeel op.
Ze warmen hun handen
aan het open vuur
buiten in het westen
onder het dalende sterrenbeeld.
In korstmossen en vlekken
herken je ze weer
onder de schaduwhoed
en in de sluier van de sneeuw,
je loopt in hun spoor van as,
loopt in hun spoor van wind,
de duisternis zoemt
van hun stemmen in jou.