Het is een prachtig boekje, een kunstwerkje eigenlijk, dat Miek Zwamborn schreef over de teloorgang van een landschapstuin. In prachtig, traag meanderend proza laat de auteur/beeldend kunstenaar in ‘Vallend hout’ zien hoe twee hoveniers – de een ervaren, de ander een jongeling – met liefde en nauwgezetheid hun groene wereld in toom proberen te houden.
Onder aanvoering van Siep, de oudste, wordt volgens strak schema gesnoeid, geplant, verpoot, opgebonden en fruit gekweekt. Gepraat wordt er nauwelijks tussen de twee, alles gebeurt volgens een vastgesteld ritueel. De natuur de baas blijven, prachtige vormen snoeien, borders aanplanten en zichtlijnen creëren, dat is de insteek van hun werk. Tegelijk zijn de twee een organisch onderdeel van het natuurlijke universum dat ze bewonen. Als Siep uit een boom valt – of hij al dan niet overlijdt, blijft in het midden – gaat de jongste door. Langzaam verandert de tuin: er worden bomen gerooid, het wegennet wordt uitgebreid met zijpaden voor extra maaigemak, brave borders krijgen woeste bloem-patronen totdat, als de winter invalt, er nauwelijks nog iets rest. Een ‘tranentuin’ is het paradijs geworden, met kale gazons, stronken en verpieterde varens.
Inspiratie vond Miek Zwamborn voor haar novelle in veldonderzoek bij een boomchirurg en bezoeken aan historische tuinen. Haar botanische kennis is groot, evenals de liefde die ze voor haar onderwerp tentoonspreidt. Behalve als metafoor van het leven is ‘Vallend hout’ dan ook te lezen als een literair tuinboek, vol praktische adviezen en informatie over groeiwijzen, snoeimethoden en boomsoorten. Wie van tuinen houdt, zal het prachtig vinden.
Met de seizoenen verandert de taal in ‘Vallend hout’, van bloemrijk tot verstild. Als het winter is, zijn de zinnen teruggesnoeid als de takken in de tuin. De novelle werd dit jaar met een shortlistnominatie voor de Libris Literatuurprijs beloond. Terecht.
Lies Schut – de Telegraaf – 12-06-2005