menu

Het meer

Horen jullie dat, zo honen honingprotocollen, die twee jonge mannen
staken van wal op een trampoline. Die had een verend dek,
waarop zij vertoefden, drie masten en ja, die masten tilden en kiepten
het ding op zijn kant, en nee, die twee vielen niet overboord.
Eerst zag ik dat alles van onderaf, toen was ik alg. Daarna zag ik het
gestreept van opzij, toen was ik riet. Later, toen ik hemel was,
zag ik die twee van bovenaf. Zij zeilden punterend en vlug, schenen
het in de vingers te hebben. Maar daarna zag ik hoe ze kiepten en zonken!
Het meer sloot de trampoline in zijn hart. Toen dat geschiedde, was ik
oever. Ik zweer het, het meer was ik nooit! Wat moest ik doen?
Ik werd grond en groef mij het meer in. Daarna snelde ik terug,
ja bijna als een trampoline en spuwde die twee met een hoge boog
op de promenade. Het meer kwam tot zichzelf, stroomde weer in mij samen.
Alleen het riet, verder niets, verroerde zich. De hemel rustte daarboven.

vertaling in samenwerking met Hélène Gèlens