Ze heeft geen bekeerdrift, maar Miek Zwamborns verhaal over haar autarkisch bestaan op het eiland Mull, nodigt als vanzelf uit om na te denken of je leven duurzamer kan.
De storm giert op Schiermonnikoog om het vakantiehuisje. Hier heb ik vanochtend mijn haar gewassen met naar kokos ruikende shampoo, een trui aangetrokken in de kleur van een tennisbal en op een zachte Ikea-bank een cracker met hagelslag gegeten.
Dit eiland leek me een passende plek om Onderling te lezen, het nieuwe boek van Miek Zwamborn. Daarin doet de schrijver en beeldend kunstenaar verslag van haar leven op het Schotse eiland Mull, een van de Hebriden voor de westkust, dat door de ontoegankelijkheid sterk tot de verbeelding spreekt. Het gedeelde eilandgevoel blijkt vooral in de wind en het wad te schuilen, want alleen al comfortabel zitten, is aan de ruige kustlijn van Mull niet vanzelfsprekend: ‘Vanmorgen spoelde er een stoelleuning aan. Een eerder via water aangeleverde deurklink doet al dienst. Bezorging via de zee gaat langzaam, maar op den duur zal ik wel een fauteuil compleet hebben.’
Voorliefde voor de natuur
Zeven jaar geleden verhuisde Zwamborn met haar partner Rutger Emmelkamp, ook kunstenaar, naar een huis aan de baai van Knockvologan, het zuidwestelijke puntje van Mull. Ze legden een tuin aan en bouwden een werkplaats waar ze met medekunstenaars en onderzoekers aan een studie van het landschap begonnen: ‘Dilemma’s en mogelijkheden verrezen aan de hand van de prangende vraag: hoe kunnen we tot een leefvorm komen waarin omgeving, elementen, getij en seizoenen leidend zijn en waaraan kunst en literatuur bijdragen?’
De voorliefde voor de natuur, die in het werk van Zwamborn altijd een grote rol heeft gespeeld, culmineert in Onderling. Het boek bestaat uit een rijke verzameling teksten en beelden die de weerslag zijn van haar verkenningen op het Schotse eiland. Verhalen over het landschap en de bewoners wisselt ze af met gedichten, van zichzelf of door haar vertaald, en met brieven aan al dan niet meer levende mensen. Sommige teksten publiceerde ze eerder, tussen 2014 en 2023, daarbij schrijft ze nu persoonlijke inleidingen.
Ondergedompeld in het landschap
Omdat ze haar werk clustert rondom verschillende soorten landschap – van Vulkanen tot Luchtruim, van Erf via Keltisch regenwoud naar Kustlijn – springen de teksten wel eens door de tijd. Dat geeft het geheel iets fragmentarisch, dat toch strookt met de intentie waarmee Zwamborn aan de teksten begon: je merkt hoe ze tot elke verschijningsvorm van het landschap doordringt.
En steeds is er die onderstroom van haar kalme, nuchter-poëtische stijl en tomeloze nieuwsgierigheid.
Op Mull ontwikkelde Zwamborn een holistische visie op haar leefomgeving. Haar verlangen om zich volledig in het landschap onder te dompelen, gaat gepaard met een lef dat voor Zwamborn heel gewoon lijkt, maar niet ongevaarlijk aanvoelt. Ze overnacht in haar eentje op een onbewoonde rotsformatie (geen mobiel bereik), zwemt in een wetsuit met gaatjes in een oceaan van 11 graden, vilt koeltjes een fazant en verdrinkt bijna in een mestvaalt.
Radertje in een eeuwenlange cyclus
Het wekt bewondering op, de ontvankelijkheid en het geduld waarmee ze haar hoekje van het eiland meter voor meter leert kennen. Ook als je je bewegingscirkel beperkt tot een afstand die je te voet kunt afleggen, laat Zwamborn zien, duurt het jaren voor je de seizoensgebonden veranderingen goed kunt lezen.
Hoe langer ze voor het landschap zorgt, des te vaker ze denkt aan de mensen die dat vóór haar hebben gedaan. Zoals de geneesheren die ooit op weg zijn geweest naar dezelfde middeleeuwse medicinale kruidentuin als zij: ‘Zouden ze, hun mantels fladderend in de wind, zich op dit punt hebben afgevraagd hoe de tuin er na hun afwezigheid bij stond?’ Dat ze een radertje is in een eeuwenlange cyclus stemt Zwamborn hoopvol, net zoals het geruststelt om je met de schrijver te realiseren dat mensen voor de aarde tijdelijk en vervangbaar zijn – ook zonder ons blijft ze wel bestaan.
Meer dan dertig eetbare planten
Door de leefomstandigheden op Mull gaat Zwamborn anders kijken naar de artistieke aspiraties waarmee zij en haar partner op het eiland arriveerden. De mooiste brief is een postuum bericht aan Krijn Giezen, de pionier van de landart die in 2001 overleed. Daarin vraagt ze zich af wat op het eiland de noodzaak van het kunstenaarschap nog is: ‘We bekommeren ons steeds meer om andere zaken. Zo kan ik rondom het erf inmiddels meer dan dertig planten herkennen die allemaal eetbaar zijn. Vanaf maart worden onze salades steeds diverser.’
Onbedoeld lijkt Zwamborn hier haar eigen vraag te beantwoorden: juist in die aandachtige blik op het omringende landschap zit het belang van haar kunstenaarschap.
Geen sweaters in chemische kleuren meer
Een van de belangrijkste inzichten die je kunt ontlenen aan dit verslag van zeven jaar een eigen tuin cultiveren, is dat de klimaatproblematiek om oplossingen op alle denkbare schaalgroottes vraagt. Terwijl we weten dat er wereldwijd astronomische investeringen nodig zijn – waarbij die 35 miljard uit het Nederlands Klimaatfonds een druppel op een gloeiende plaat lijkt – laat Zwamborn zien hoe je binnen de ‘radius van zo’n twee uur gaans’ al een nagenoeg zelfvoorzienend bestaan kunt leiden.
En hier wordt het boek prikkelend, om niet te zeggen confronterend. Zwamborn biedt handelingsperspectief, en tegelijk jaagt het soort leven waaraan zij zich committeert me ook een beetje angst aan. Als ik lees dat de bewoners van Mull zich vroeger omhulden ‘met wollen weefsels die op kleur waren gebracht door ter plekke groeiend korstmos, zeewier, meekrap, wede, wouw en galnoot’ is het besluit om geen sweaters in chemische kleuren meer te kopen makkelijk genomen. Maar een lastiger vraag voor een stadsmens is wat werken nog kan betekenen als je hele dag draait om de primaire levensbehoeftes – warmte, voedsel, een dak boven je hoofd.
Zachtmoedige uitnodiging
‘Koken begint ’s morgens als ik naar het kippenhok loop, langs de moestuin, koude kas en het voedselbos in aangroei. Ik registreer wat in bloei staat, rijp is, ten einde loopt. Vanaf dat moment krijgen ontbijt, lunch en avondeten richting.’ Er zijn ongetwijfeld mensen voor wie dit de ultieme zingeving is, maar ik hou juist zoveel van het werk dat ik kan doen in de tijd die vrijkomt, omdat ik níet elke dag aan zulke elementaire zaken te hoef te denken.
Hoever zou ik mijn leven voor een duurzamer wereld richting dat van Zwamborn kunnen opschuiven?
Omdat het voor haar ook een onderzoek is, en zij geen bekeerdriftige schrijver, nodigt Zwamborn je zachtmoedig uit daarover na te denken. Sterker nog: ze is de eerste om te erkennen dat haar bijzondere leefomgeving haar leven en werk mogelijk maakt.
Het beste begin
In de brief aan Giezen betwijfelt ze of haar artistieke werk nog wel los te koppelen valt van Mull: ‘Kan iemand die hier niet is geweest vervolgens die specifieke (beeld)taal begrijpen?’
Het eerlijke antwoord: soms niet. Dan verzadigen de soortnamen die Zwamborn lyrisch noteert en verschijnen bij ‘dotten pomponwier die rondom de zeespaghetti geregen lijken, amberkleurige stekelbolkelp en stemvorkwier’ steeds dezelfde groenbruine waterplanten voor mijn geestesoog. Maar dat vergeef je haar meteen, al was het vanwege de prachtige illustraties bij de tekst: de eigenhandige aquarellen van stenen en bladersoorten, de foto’s van Emmelkamp, de plattegronden van het eiland: de zorg die uitgeverij Van Oorschot aan de uitgave heeft besteed, weerspiegelt Zwamborns liefdevolle aandacht voor Mull.
Op een van de intiemste foto’s houdt Zwamborn een aangespoelde jan-van-gent in haar armen, een grote witte zeevogel. Ze kijkt er moederlijk zorgzaam naar en in het verantwoordelijkheidsgevoel dat uit die blik spreekt, balt heel Onderling zich samen. ‘Ik geloof niet dat je naar een Schots eiland moet verhuizen om een diepe band met een plek op te kunnen bouwen,’ schrijft Zwamborn in haar inleiding, ‘en hoop dat wat hierna volgt een aanmoediging kan zijn om de plek die je omgeeft te koesteren’. Misschien begint een duurzame wereld daarmee, misschien is dat het beste begin.