menu

Onaangedane kroniek van de verwoesting van een tuin

Een van de wonderlijkste boe­ken die ik de laatste tijd onder ogen kreeg is wel ‘Vallend hout’ van Miek Zwamborn (Schiedam, 1974), die als beel­dend kunstenaar, schrijver en sluiswachter haar brood ver­dient.

Ofschoon op de omslag geaffi­cheerd als roman, is het een boekje dat met zijn 96 bladzij­den amper de omvang van een novelle haalt. Ook inhoudelijk lijkt het aanvankelijk alle roma­neske kenmerken te ontberen en niet meer te bieden dan een minutieus, goedhartig, eigen­lijk oersaai verslag van het win­ter- en lenteklaar maken van een tuin door twee mensen. De droge tekst, aangevuld met nog bloedelozer adviezen uit tuin-handboeken, wordt zuinig ge­kruid met poëzie, maar dan ook wel raak: ‘Het licht in de lucht was teruggezaagd’. De handelingen van de hoveniers, hun plannen zijn louter tuingericht. Ze ruziën niet. Ze filosofe­ren niet over de grote vragen des levens maar buigen zich te­der en eendrachtig over da-hlias, gladiolen, hertshoornvarens en bekertjesmos. Aan ka­rakterontwikkeling wordt niet gedaan. Of toch?

Mistroostig

Halverwege dit tamelijk onaan­gedane exposé uit de ‘Kennis der Natuur’, wanneer je als le­zer al enige bladzijden lang naar de zin van dit alles ge­zocht hebt, gebeurt er dan toch wat. Een van beide hoofdperso­nen, die toch al zo mistroostig als Siep door het leven moet, valt bij het snoeien uit een boom. Dat is zo gebeurd. De au­teur maakt er geen woord te veel over vuil. Het is een mo­ment tussen de andere in het boek. Zwamborns stijl gaat so­ber haar gang.

Maar de werkzaamheden van de overgebleven, minst ervaren hoofdpersoon zijn meer nu dan handeling alleen. Bomen vallen bij bosjes. De gebaande, symmetrische bloemperken uit het eer­ste deel veranderen onder zijn ongeoefende handen in vormlo­ze kluwen. Onder de rimpello­ze toon wordt het boekje woest als een orkaan. De natuur als metafoor voor kunst als speel­veld, voor opbouw door niets­ontziende sloop, niet langer door regels gehinderd. En ten­slotte je afvragen hoe levensvat­baar een dergelijke werkwijze is.

Als er steeds meer wit tussen de regels komt, lijkt de taal met de tuin te sterven. Zo be­schouwd stijgt dit eigenzinnige boekje aardig uit boven de lou­ter botanische, ofschoon fraai gestileerde kroniek die het op het eerste oog lijkt. Het valt te hopen dat ook de ju­ry van de Libris Literatuur Prijs

2005 ‘Vallend hout’, dat met ze­ventien andere romans op de longlist is beland, niet enkel om het laatste gewaardeerd heeft. Dan zijn Remco Campert met ‘Een liefde in Parijs’ en Gerrit Krol met zijn ‘Rondo Veneziano’ niet helemaal nutteloos en onverdiend buiten de boot gevallen.

 

–  – 08-02-2005