Zijwaarts op de wind
loopt een wezen van sneeuw
gewapend met spiegels
traag trekt het de zee achter zich aan
explosies van meeuwen omcirkelen
rukwinden van verdwenen dagen
omhoog valt de dag uit de nacht
landinwaarts vangt een staande hand
de koele adem wind
waait uit de ogen weg
onverstoorbare zon
wrikt ‘s nachts het spreken los
vloeit in handen uit tot meren