menu

Schrijven met wind in de zeilen

Toen Louis Behre begin jaren negentig het kantoor van Voortvaren Concordia aan het Haagse Hogezand binnenliep, hardop mij­merend of hij zijn festival ‘millennium’ of ‘crossing borders’ moest noemen, was niet te voorzien wat dat teweeg zou brengen. We konden hem vertellen dat Millennium een lite­rair tijdschrift was, en een student Engelse letter­kunde die Cathelijne van Raaij heette, wist dat het met die borders niet helemaal goed zat. In druk­kerij Adelante in het nabijgelegen kraakpand De Blauwe Aanslag heeft zetter en vormgever ran Hoogeveen nog de ‘s’ weg weten te poetsen, Crossing Border – het had iets van over een gazon hoppen, en in de volksmond heette het al snel het Crossing Skateboard festival, al kan dat ook aan de aflopende gangen van Theater aan het Spui gelegen hebben. Het stond voor de grensoverschrijding, en indien niet die naar het transcendentale, dan toch op z’n minst die naar het buitenland. Niet op het Zuiderstrandfestival, wat Louis Behre tot tweemaal toe tegen de westenwinden in animeerde voor strandtent De Kwartel, maar voor het daaropvolgende Crossing Border werden in toenemende mate buitenlandse auteurs geïnviteerd.

Grensoverschrijding is inmiddels een reclameslogan die in het achterhoofd van de consument zit. De grenzen van genres en dis­ciplines lijken steeds minder scherp. Zo ‘tekent’ kunstenaar Justin Bennet door met een stang op een betonnen vloer geluid te maken. Juist teksten van beeldend kunstenaars zijn vaker genreoverschrijdend. Het poëziedebuut Waar is een huis van Annemieke Gerrist werd door recensent Arie van den Berg in NRC Handels­blad begroet met een aantal vermoedens die meer te maken hebben met de kunstnijverheidsschool waar de dichter Jan Elburg les gaf dan met de huidige afdeling ‘Beeld en taal’ van de Gerrit Rietveld Academie. Gerrist is daarenboven afgestudeerd toen die afdeling nog sim­pelweg ‘Schrijven’ heette. Orde op zaken stell­en in deze interdisciplinaire constellatie is vooralsnog onbegonnen werk, en we hebben voorbeelden nodig om te spreken. Gelukkig is er Het krieken van sepia van Miek Zwamborn, ook aan de Rietveld afgestudeerd, en schrijver, voormalig sluiswachter en kunstenaar. Het krieken van sepia is een mooi uitgegeven dun boekje dat leest als een schommelende zeereis. De 26 gedichten, of korte regels met veel wit eromheen, vertellen een doorlopend verhaal en zijn uitgegeven als een kunstwerk­je. Dat kunstwerk heb ik beschadigd door er met de hand paginanummers in te schrijven, opdat mijn aantekeningen ergens mee spo­ren. Op de eerste pagina is er sprake van een M en een Z die in een kraag genaaid zijn en van een ‘jaar van uitvaren’. De taal van Miek Zwamborn heeft iets joviaals en monters. Soms is het samengaan van scheepstermen en haar bijzonder omschreven waarnemingen com­plex: ‘we staan op de kaai/ de gezonken kop­pen (en maar hozen)/ tillen de kisten op onze schouders’. Zoiets is pas volgbaar als blijkt dat de kaai een gier is die een zwaai maakt bij het overslaan van een zeilschip, ‘in hele uurs gla­zen met de zeil naar de wind gebrast woelende barken’ is een lastige wending, tot blijkt dat een bark een oude driemaster is. Met ‘hele uurs gla­zen’ kun je veel kanten op, zelfs totdat het lijkt of die driemaster in een glazen omhulsel staat, ‘berstens bol/ geslagen marssels’ klinkt als Bar­goens, maar ‘berstens’ is geen verschrijving van tot barstens toe maar betekent juist uit een stuk, terwijl ‘marssels’ naar ‘mars’ verwijst, het halfronde platform aan een mast. Meer nog dan in de poëzie van B. Zwaal staan nautica en ineengebalde beeldomschrijving centraal in Het krieken van sepia.

 

en deinend

identiek deinend (tegen doorslieren)

peuren we

pikken de zon

met een paar uur tussenruimte

en zwermen

stromen noord noord oost doorluchtige mannen

loeven (bloedkoraal)

wenden de steven

emblemen die op de jassen genaaid

mijn M  mijn Z

 

Miek Zwamborn (1974) studeerde af aan de afdeling Voorheen audio-visueel’ van de Rietveld. Ze debuteerde in 2000 met Oploper, een dag- of logboek van een vrouw op reis op een mobiel kraaneiland tussen tweehonderd mannen. Oploper is meteen het debuut van een schrijver die deugt, innemend en strak en scherp geschreven. Haar tweede roman Vallend hout speelt tussen twee personen in een tuin -om die te schrijven bekwaamde Zwamborn zich in het zagen van hout. Daarna publiceerde ze in tijdschriften losse teksten waar stelselmatig steeds meer wit in voorkwam.

Op de eerste pagina’s van Het krieken van sepia gaat men aan boord en vaart het schip langs de kust. Vooral dat aanmonsteren gaat met lyriek gepaard. Er is het ‘snakken naar zoveel zee’. Mooi klinkt ‘(alsmaar pronkend) plukken we/ (alsmaar pronkend) de wind’. Een pagina waarop maar een paar woorden staan, ‘terwijl de zeilen’, doet onwillekeurig denken aan de poëzie van F. van Dixhoorn. Een mooie regel is ‘hoor hoe de wind met minstens een schitterlicht echo langszij lepelen’, al is het jammer van het laatste woord op die plek. ‘de punten van de passers ontbreken’ klinkt als een praktische, huishoudelijke mededeling na al het hozen van het water. Na een lange opsom­ming van scheepsobjecten die uitgevuld over twee pagina’s wel door het ruim van een schip lijken te cirkelen, wordt de dunne bundel even iets prozaïscher, ‘we duimen dat we bewaard worden’ is een aankondiging van een storm of orkaan. Het personeel weet het schip te verla­ten, dat dicht langs de wal vaart zodat iedereen langs een touwladder kan ontsnappen. En toch blijven we niet bij hen: ‘in het toenmalige hier op de bodem niets meer dan een karkas’. Zwam­born plaatst een regel over twee pagina’s, een nachtmerrie voor iedere zetter. En dan ‘zuigt de maan zich vol’.

De opeenvolging in deze kleine, verhalen­ de bundel doet denken aan een performance van Miek Zwamborn in het voordrachtspro­gramma Zog, waarbij ze op een ronde tafel tweehonderd boeken heeft opengeslagen en uit elk boek een zin, stukje of fragment leest en zo een doorlopend verhaal vertelt van een

zeereis. Maar dat is juist het verhaal van het overwinnen van een storm. Het is opvallend hoe al die fragmenten uit die boeken op elkaar aansluiten. Miek zit op een stoeltje op wieltjes en rijdt langzaam de tafel rond. Voor de bun­del Het krieken van sepia verbleef de auteur geruime tijd aan de haven van Vlissingen. Al

haar boeken zijn kunstwerken, object en tekst tegelijk, en gaan gepaard met het maken van een beeld. Miek Zwamborn is een bijzondere en veelbelovende kunstenaar. Tot welk genre haar teksten behoren doet er eigenlijk niet zo toe. Het kleinood Het krieken van sepia is een boekje om te koesteren. En toch kijk ik vooral uit naar haar volgende roman.